29-05-2017

Over Fernando Pessoa (1)


Beneden schieten buitenwijken voorbij, lappen droge grond, een enkel zwembad. Tussen de witte huizenblokken van de stad verspringt het licht. Ergens glijdt de strakke schaduw van het vliegtuig over de dokken van de haven, de rivier is breder en donkerder dan ik dacht. Ik moet denken aan dichtregels van Hans van de Waarsenburg:

Soms droom ik ‘s nachts van Lissabon
Traag dagboek dat verloopt in zon

Dat verpulvert op terrassen, wit dat
Snel verkleurt, gezette passen

De mond verzegelt, de huig van perkament
Een rimpeling, de verhulling die je bent.

Lissabon. Een paar uur later loop ik door de rechte straten van de benedenstad. Ik zoek Fernando Pessoa. ‘Hij liep alsof zijn voeten de grond niet raakten,’ had Ophélia Queiroz ooit gezegd over deze dichter. Hij schreef haar liefdesbrieven, noemde haar ‘kleine Ophelinha’, ‘baby tijger’, soms ook ‘vreselijke baby’ – zij bleef voor hem uiteindelijk onbereikbaar.
Van foto’s ken ik zijn imponerende gleufhoed, strikje, vreemd snorretje, bril, de altijd te korte pantalon. Wat stijfjes in zijn bewegingen, regenjas over de linkerarm, krantje in de hand. Altijd lange manchetten, grote schoenmaat. Halfkaal, daarom hoeden in allerlei soorten. Aanvankelijk een ijl montuurtje met ovalen glazen, later een zwaarder model, rond en zwart. 

 frb

Uit: Frans Budé, Het perfecte licht. Uitgeverij Scorpio, Eckelrade 1999




Geen opmerkingen: